- Gegevens
- Geschreven door: Cornelis Heystek


Jolanda Sinke - de Koning nam ons mee op de BRU 2 (Scheldestroom) naar de kweekpercelen van de oesters van D en J de Koning en Zonen uit Bruinisse en Yerseke . Op zijn perceel haalde Jan enige oesters boven water, die hij moest verplaatsen. En uiteraard had hij aan boord ook voor de nodige consumptieoesters gezorgd, die door het aanwezige journaille werden verorberd. Ik was er al van overtuigd, maar op het eind was iedereen het er over eens: de platte Zeeuwse oester is de lekkerste, kortom: Zeeuws, zilt en zalig!
Onderweg vertelde Jolanda, die zich heel goed voorbereidde, de volgende achtergrondinformatie. Oesters worden al heel lang door mensen als voedsel gebruikt. Uit Denemarken is de neolithische Ertebøllecultuur bekend die vooral opvalt door de grote bergen 'afval' van geconsumeerde schelpdieren. De oester is een belangrijk onderdeel van het afval. De Romeinen hebben in Nederland en België ook veel oesters geoogst, daarnaast was het een belangrijk exportproduct. Tegenwoordig wordt in Nederland de Oester vooral in het Oosterscheldegebied gecultiveerd. Het belangrijkste centrum in de Nederlandse oestercultuur is Yerseke. In Yerseke worden oesters in speciaal daarvoor gebouwde 'oesterputten' gekweekt. In Bruinisse hebben veel oestervissers een perceel in de Oosterschelde, waar zij de oesters tot wasdom laten komen.
Creuses en platte
Er zijn twee soorten oesters in Europa, de platte oester en de creuse. De platte oester wordt ook wel Zeeuwse platte en de creuse ook wel bolle of wilde oester genoemd. De oester heeft een apart sexleven, de oester begint als mannetje en na twee tot drie jaar transformeert die in een vrouwtje. Bij de platte oester duurt deze metamorphose vijf tot zes jaar. Een platte oester moet dus veel langer ‘gehouden’ worden om nageslacht te kunnen voortbrengen. De oesters kan men van september tot en met juni eten.
Melken
Juli en augustus is de paaitijd van de oester. Bevruchte eicellen ontwikkelen zich bij de 'moeder oester' tot larven die zelfstandig kunnen leven. Ze worden dan afgestoten, dat noemen we het ‘melken’ van oester. De larven zakken door de zwaarte van hun ontwikkelende schelp naar de bodem. Hier proberen ze zich met de holle kant vast te hechten aan een vast oppervlak. Dit zijn meestal lege mosselschelpen. Als het lukt om zich vast te hechten, groeit de larf binnen twee tot vijf jaar uit tot een zogenoemde consumptieoester. Het grootste deel van de larven sterft echter af.
Historie
De kweek van oesters vindt zijn oorsprong in China. Honderd jaar voor Christus heeft de Romein Sergius Orata het kweken van oesters in Europa geïntroduceerd. Oesterlarven werden verzameld en uitgezet op rotsen in zee om te volgroeien tot een consumptie-oester. Daarnaast waren de Romeinen zeer bedreven in het importeren van wilde oesters vanuit Frankrijk, Schotland en het Byzantijnse Rijk. Ook hebben zij de basis gelegd voor het systeem van de verschillende kwaliteitsklassen.
Victor Coste
De Nederlanders hebben het kweken van oesters geleerd van de Fransen. Rond 1850 dreigden de wilde oesterbanken in Frankrijk elkaar de overwoekeren. Het was de bioloog Victor Coste, die een oplossing vond om dat te voorkomen. Hij bestudeerde de oesterkweek in Italië, waar oesters nog volgens de Romeinse methode werden gekweekt. Coste wilde het kweekproces beïnvloeden en bedacht het systeem van ‘collecteurs’. Deze collecteurs waren vaak dakpannen, waar de oesterlarven zich aan vast hechtten. Op die manier kon de kweek van oesters gecontroleerd worden. In 1853 legde Napoleon III de oestercultuur bij wet vast en werden kweekvergunningen uitgegeven. Van 1 september tot en met 30 april mochten de oesters geoogst worden.
Kweek naar Nederland
De oesterkweek in Frankrijk leverde niet voldoende oesters op. De Franse regering besloot nieuwe leveranciers vanuit het buitenland te zoeken. Nederland bleek daarvoor een goede optie. Er vond namelijk voor 1860 al oestervisserij op wilde banken in de Zuiderzee en de oostelijke Waddenzee plaats. Door overbevissing verdween daar de visserij en werd Zeeland het voornaamste productiegebied, omdat hier van oorsprong al oesters groeiden. Onder druk van een groep private investeerders en op advies van de Franse deskundige Victor Coste, besloot de overheid in 1870 de oestergronden in de Oosterschelde te verhuren. In 1886 werden de laatste publieke gronden verhuurd als kweekgronden en werd de oesterteelt beheerst door een aantal rijke investeerders van buiten Zeeland. De nieuwe industrie maakte een grote groei door. De bevolking in Yerseke steeg mede door deze groei tussen 1849 en 1885 van 770 naar 4.469.
Oosterschelde
Na 1885 vond er een recessie in de oestersector plaats als gevolg van sterk verhoogde huren, daling van de marktprijs en een teruglopende consumptie als gevolg van een aantal sterfgevallen na het eten van besmette oesters. De overheid voerde in 1906 een sanitaire controle in. Vanaf 1911 stegen de exporten. De productie bleef redelijk stabiel tot 1962. De strenge vorst in 1962-1963 leidde tot een sterfte van tachtig procent van het oesterbestand. Dit, in combinatie met het besluit om de Oosterschelde af te sluiten, leidde ertoe dat 160 oesterkwekers massaal de sector verlieten. Tien grote bedrijven, die zich ook toelegden op de handel van andere schelpdieren, besloten hun percelen niet in te leveren. Nadat besloten was een stormvloedkering in de Oosterschelde te bouwen, konden zij hun bedrijf voortzetten.
Bonamiasis
Na de grote sterfte van de oesters werden vanuit Frankrijk platte oesters geïmporteerd. Met deze importoesters kwam in de jaren ’70 de ziekte Bonamiasis de Oosterschelde binnen. De platte oesters zijn gevoelig voor deze ziekte, waardoor weer een deel van het oesterbestand verloren ging. Als gevolg daarvan werd Japanse oester in Nederland geïntroduceerd. Deze oesters werden vanaf 1964 geëxploiteerd nadat ze eerst uit Brits Columbia en later uit Frankrijk werden geïmporteerd. De Japanse variant bleek goed te gedijen in de Oosterschelde. De oesters plantten zich massaal voort, waardoor de productie toenam. Bovendien bleek deze oester van een zeer goede kwaliteit te zijn en niet gevoelig voor Bonamiasis. Inmiddels heeft de Japanse oester zich helemaal aan de Oosterschelde aangepast. De kwekers hebben hun eigen kweekmethoden ontwikkeld. Er kan dus met recht gesproken worden van Zeeuwse oesters.
De firma D en J de Koning en Zonen is gevestigd aan de Havendijk 41-45 in Yerseke. Zij zijn telefonisch bereikbaar op nummer 0113-573658.